Dat begon ’s morgens eerst met post halen van het postkantoor in de Rietstraat. Dan kolen scheppen voor de kachel, want er was ook geen verwarming in dat kantoor behalve een kolenkachel en een houtkachel, dus we moesten de kolenkit volhalen en zorgen dat die kachel aan bleef. Nou, postzegels plakken, op brieven. Pakjes enveloppen tellen van vijftig. Dan kwamen die dozen van de drukkerij met vijfhonderd enveloppen. Die deelden we dan aan de klanten uit, waar ze hun giro’s in konden doen voor naar de bank te sturen. Dus die kochten ze dan voor een paar cent.
Maar die vijftig enveloppen moesten wel afgeteld worden. Die zaten in dozen van vijfhonderd stuks, dat stond er op. Maar in het begin toen ik zo’n doos geteld had, gebeurde het wel eens dat ik zo’n envelop te kort kwam of er eentje over had. Wat deed ik? Al die pakjes die ik afgeteld had natellen of ik ergens één teveel of te weinig in gedaan had! Dat was natuurlijk stom he, want een envelop kostte toen niks. Dan kreeg iemand een pakje met 51 of met 49.
Verder hielp ik mijn collega, de heer Eggens. Daar deden we samen de boekhouding mee.