Het eerste jaar dat de grond ontgonnen werd – riet was verdelgd, maar die wortels waren nog in leven – werd er koolzaad verbouwd. In het tweede jaar kwam tarwe en daarna kwamen er diverse gewassen. De Belgen – dat was nog in de periode dat er veel vlas verbouwd werd – waren gek op de grond in de polder. Omdat er op deze grond voor de eerste keer vlas werd verbouwd waren de opbrengsten geweldig ten opzichte van bestaande akkerbouwbedrijven. De Belgen waren dus graag bereid om een behoorlijke prijs te betalen om het land te huren. Belgische bedrijven huurden grote percelen van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. De Belgen kwamen dan het vlas zaaien, onderhouden en oogsten. Het oogsten gebeurde toen wel met plukmachines, maar dat vlas moest opgezet worden in hokken en later worden geruiterd. Uiteindelijk werd het op vrachtwagens geladen. Daar was dus heel veel handwerk bij nodig.
De Rijksdienst had daar uiteraard geen mensen voor en de Belgen moesten daar zelf voor zorgen. Die kwamen met bussen tegelijk, eerst naar de Noordoostpolder en later hier naar Flevoland om het vlas te verwerken. Zo zijn de Belgen hier terecht gekomen. Ze werden in de werkkampen ondergebracht. De ruimtes in de werkkampen waren zodanig ingericht dat er meer mensen in konden dan dat er bij de Rijksdienst werkten. Dit gebeurde ook in de Noordoostpolder. Ook in de Noordoostpolder werden de mensen die van België naar de polder kwamen, ondergebracht in de werkkampen.
Bron: Batavialand te Lelystad, project Verhalen Vissen, interview met Lies Gielen en Johan Vos, 1 oktober 2011.