Als landbouwkundig opzichter had je de mogelijkheid om een beetje zelfvoorzienend te zijn. Wij hadden het recht en de mogelijkheid om één koe te houden, twee varkens en konijnen, en een paar kippen. Een aantal levensbehoeften hadden wij in huis. Er was enige rivaliteit tussen die opzichters, want de een had een koe die meer melk gaf dan die van de andere. En de melk die niet voor het eigen gezin gebruikt werd, werd toentertijd nog opgehaald door een melkfabriek in IJsselmuiden. Die kwam twee of drie keer per week melk die over was ophalen en die werd in de fabriek verwerkt. Dat zou je vanwege die kleine hoeveelheden tegenwoordig niet meer kunnen voorstellen, maar dat gebeurde toen wel. Die melk werd dus op een goede manier benut. En we hadden ook de mogelijkheid om – we hadden toch land genoeg – een mooie groentetuin te onderhouden. Op elk bedrijf was er een magazijnknecht en hij werd ook wel ingeschakeld om huishoudelijke klusjes te doen, zoals aardappelen en kolen voor de kachel brengen (er was geen centrale verwarming). Dus, eigenlijk hebben we het niet eens zo slecht gehad.
Bron: Batavialand te Lelystad, project Verhalen Vissen, interview met Lies Gielen en Johan Vos, 1 oktober 2011.