Ik stam uit West-Brabant, Roosendaal. Ik kom uit een groot boerengezin van dertien kinderen: acht jongens en vijf meisjes. Omdat ik derde was van het gezin was het de bedoeling dat ik thuis de opvolger zou worden. Mijn oudere broer studeerde en zou dus geen boer worden. Maar daarna kwam er nog een heel stel. De een na de andere liet merken dat hij boer wilde worden.
Nu was het gebruik in het Brabantse dat je eigenlijk pas het bedrijf overnam als het gezin ergens anders ondergebracht was of de deur uitging. Omdat er tussen de kinderen een groot leeftijdsverschil zat, dacht ik: “Dat komt niet goed!” Ik moest veel te lang wachten voordat ik de gelegenheid zou krijgen het bedrijf over te nemen. Toen heb ik het geluk gehad dat ik in 1953 een stage mocht doen om met een uitwisselingsprogramma naar Amerika te gaan. Dat was toen heel bijzonder. Dat ging via de standsorganisatie. Daarbij kreeg ik mooi de kans om eens te kijken hoe het met die emigranten verging die na de oorlog vertrokken waren. Ik had toen al kennis met mijn latere vrouw. Die keurde dat uiteraard goed, want anders was ik daar niet naar toe gegaan. Toen ik daar geweest was, zijn wij toch van plan veranderd en ben ik in 1954 bij de Rijksdienst gaan werken in de Noordoostpolder.
Bron: Batavialand te Lelystad, project Verhalen Vissen, interview met Lies Gielen en Johan Vos, 1 oktober 2011.