Die landbouwbedrijven werden toentertijd gerund door de Directie Wieringermeer. Die hadden op elke weg in de polder grote cultuurboerderijen, per boerderij misschien wel enkele honderden hectares landbouwgebied. Daar werden in de beginjaren gigantisch veel graansoorten verbouwd. Maar er was geen ruimte voor opslag bij de boeren in de schuren. Toen werden op de hoeken van de kavels, meestal in de buurt van een weg, het graan in grote torens opgebouwd. En in de wintermaanden kwamen daar dorsmachines en werd het graan gedorst. Dan werd het weer afgevoerd naar die drogerijen. Daar werd het graan dan gedroogd en daarna getransporteerd naar allerlei andere bedrijven.
Maar bij die graanhopen had je ook een hele ontwikkeling van allerlei andere soorten leven. Er kwamen natuurlijk gigantisch veel muizen en ratten op af, en dat had weer tot gevolg dat er weer allerlei roofdierensoorten op afkwamen. Vooral bunzings kwamen hier veel voor en ook hermelijnen en wezels had je toentertijd veel.
Er waren ook verschillende boeren die katten hadden op de boerderij en vooral die jongen verdwenen dan weleens van het terrein. Die kwamen dan niet meer op de boerderij terug. Die hadden zo’n gigantisch goed leven in die ruige wereld, dat waren op den duur geen gewone katten meer, maar die werden zeker twee keer zo groot als een normale kat. Gigantische beesten. Mijn vader is jachtopziener en die heeft nogal een stuk of wat van die beesten geschoten. Ze waren nauwelijks te tillen, zo zwaar, maar dan praat je niet over echt wilde katten, maar meer min of meer verwilderde katten. Maar ja, als die na enige generaties doorgefokt zijn, kreeg je gigantische grote beesten. Met de staart niet meegerekend kwam je wel aardig in de richting van een vos.
Dat zijn allemaal dingen, dat kon vroeger. Die katten en die bunzings en hermelijnen en dergelijke mochten toen nog gevangen worden. Schieten kon eigenlijk niet, want die huid van die roofdieren mocht niet beschadigd worden. Als je er met een jachtgeweer op schoot, zaten er allemaal gaatjes in natuurlijk. Je moest ze met klemmen vangen.
Die beesten werden gevild. En bij mijn ouders in de huiskamer werd die huid op een plankje gezet. Die moesten dan drogen en als ze goed droog waren, gingen ze naar de huidenopkoper en daar kon je dan een bepaald bedrag voor krijgen. Maar ja, het was in huis soms niet te harden van de stank van die drogende huiden. Ja, dat was soms wel een verschrikking. Maar je deed wat voor een paar centen.