We hadden hier ruimte, natuur zat. Je stond ook heel dicht bij de natuur. Ik weet wel: ik reed altijd van hier naar Lelystad toe en dan wist ik: op dat hoekje zit altijd een roerdomp. Als ik met de auto langs kwam, stopte ik even, dan stak-ie zijn kop omhoog. Je zag reeën, bergeenden, je kreeg veel hazen onder de auto: afschuwelijk, maar je at wel altijd haas. Ze waren niet te vermijden. Je nam ze mee. Dat mocht helemaal niet. I
k had altijd veel plezier om de jachtopzieners. Alle auto's hielden ze altijd aan. Dan vroegen ze: "Dokter, heeft u ook een haas in de auto?" Zei ik:
"Ja, drie achterin. Kijk maar."
Maar dat deden ze niet. Ze lachten alleen. Daar kon je ook met mensen over praten. Zo van: als ik een bericht uit Lelystad krijg, dan moet ik daar als de bliksem heen en kan ik niet zeggen: ik kan maar 30 kilometer per uur rijden, want ik zou een haas onder de auto kunnen krijgen. Dan reed ik door, maar op de terugweg pakte ik hem wel even mee.