We hadden gegevens van Johan Graas. Ik had ook al archeologisch onderzoek laten doen, geomagnetisch onderzoek, sonaronderzoek. We wisten ongeveer waar het [wrak] lag. Toen hebben we nog een keer sonaronderzoek laten doen. Toen hadden we het aardig ingeperkt, maar het bleek toch wel een groot gebied te zijn.
Bij Lemmer is een vliegtuig geborgen en toen hebben ze van die damwanden neergezet en het water eruit gepompt. Dan kun je het netjes opgraven. Dan is het bijna een archeologische opgraving. Maar dat hadden ze gedaan omdat daar vijfhonderdponders [bommen, red.] konden liggen. In dit geval werd van beide vliegtuigen [BK710 en BK716, red.] verwacht dat er dertigponders waren. Die zijn al een stuk minder gevaarlijk. Je moet er wel voorzichtig mee omgaan, natuurlijk. Dus daar is nog een tijd intern over gediscussieerd. Maar dat werd uiteindelijk ingeschat in de zin van:
“Als we het gewoon in het natte opgraven, kunnen we dat goed beheersen.”
Toen dat naar buiten kwam, dat we in feite gingen baggeren, kwamen daar allemaal protesten tegen vanuit Engeland. Er was wel enige discussie, zo van:
“Hebben we wel goed gekeken of dit de juiste methode is?” [...]
Ze houden er altijd rekening mee dat er bommen aan boord zijn. Het is zo’n groot gebied waarover de wrakkenstukken verspreid lagen, 75 bij 75 meter, dat je dat gewoon niet met een damwand kon doen. Die kan de druk van het water niet aan. En bovendien is dat een hele dure operatie. De graafmachine is GPS-gestuurd. Ze weten precies waar de resten vandaan komen. Dat is dus verantwoord gedaan. Achteraf zei iedereen:
“Dat is toch de goede methode geweest.”