Maar ja, het dorp moest groeien. Het dorp moest er nog komen. Het eerste kleine centrum was daar bij de rotonde, daar zat de dierenarts in een houten gebouw. Daar was het Raadhuis. Nou, dan hield het ook wel op. En winkels waren er niet. Dat kwam pas later, echt veel later. En de kerk en zo. De eerste vergaderingen waren altijd in de Trekker. Dus dan moest je daar naartoe. Dat was wel tien kilometer rijden. De kerkdiensten werden er gehouden en de dokter had er zitting. Later is dat naar het sportcomplex gegaan, maar dat was echt veel later. [...]
De Landbouwbeurs zat er ook. Daar gingen akkerbouwers naar toe, maar de veeboeren niet natuurlijk. Dat is trouwens wel iets. Ik vond altijd dat er een heel groot verschil was tussen akkerbouwers en veeboeren. Ik had me nooit gerealiseerd dat dat zo was. De akkerbouwers hadden in de winter tijd, en de veeboeren werkten twaalf uur per dag. Dat gaat gewoon door, altijd. Daar zat wel verschil in.
We trokken ook meer op met de veehouders. Ja, dat scheidde zich wel. Dat is iets wat ik toen wel gemerkt heb. Je woonde ook apart van elkaar eigenlijk hè. Het veeteeltgebeuren was meer op de rand, vanwege de grondsoort denk ik. Ik heb ook wel eens gehoord dat ze toen zeiden:
"Het veeteeltgebeuren is op de rand, want als je dan de polder binnenkomt is een koe veel aantrekkelijker dan die kale vlaktes."
Ze deden het deden voor de inrichting, het landschappelijk gebeuren.