Dan word je uitgenodigd om de grote stoep bij het Smedinghuis op te gaan. Er waren 210 of 220 sollicitanten. Dan zit er een rij mensen voor je; mannen, allemaal mannen. Je wordt ondervraagd en hoe dat ging, dat raakt nooit meer van mijn netvlies af, denk ik. Dan zitten er achter een lange tafel vijf of zes mannen - ik weet niet meer precies hoeveel - en dan word je ondervraagd. Het brilletje op de neus, en daar zit je tegenover, want je solliciteert, hé. Het is echt een sollicitatie.
Nou, dan wordt er echt van alles gevraagd. Bij ons vond ik wel, achteraf gezien, dat de nadruk lag op de vraag hoe actief we waren, en wat we allemaal deden naast het boerenleven. In Zeewolde was er natuurlijk niks in 1981, dus dat moest helemaal opgezet worden. Dus daar vroegen ze nogal naar. Ik was toen adviserend lid van de Gelderse Maatschappij van Landbouw. Dat adviserend lidmaatschap was toen net ingevoerd en ik was de tweede vrouw; één was er voor me geweest. Daar zat ik dus wel tussen allemaal mannen. Dat was wel leuk, maar ik zat er ook wel eens met het idee: "Wat is nou mijn rol hier, wat kan ik hier nu toevoegen vanuit het vrouwenoogpunt?"
En opeens ging het over de woningen. Die waren er toen nog bij de bedrijven; beneden de 45 hectare was er een woning bij. En toen vroegen ze zo van: "Goh, wat een verschil, vanuit Gorssel naar de polder, is dat niet lastig?" Die woning, die kreeg je erbij, maar ze hadden al gezegd van:
"Een veebedrijf? Weet wel je doet, want je hebt altijd mensen over de vloer. Je zult een medewerker moeten hebben, of stagiaires, die moeten ook ergens slapen, die heb je dag en nacht over de vloer."
Nou, zo begon één van die mannen een beetje. Toen zei ik: "Ja, het is ook wel een probleem voor een vrouw om naar een gebied waar niks is te gaan."
Je laat alles achter en de woningen waren klein. Ja, we konden er zelf wel een stuk bij aanzetten, maar dat moest je dan wel zelf betalen. Dat dacht ik toen allemaal vanuit het oogpunt van adviserend lid. Vrouwen durven dat niet te zeggen, want je bent uitgenodigd om te komen solliciteren. Het gaat om het bedrijf van je man, dus iedereen houdt zijn mond. [...] "Zo," zei de ene, bril op de neus, "zo". Ik dacht: "Nou jongens, dit valt niet goed," maar het was wel m’n hart dat sprak. Ik had echt iets van: "Dit moet eens gezegd worden." Je komt in de middle of nowhere terecht. Er is niks, dus sociaal gezien ook niet.
Wij liepen die trap weer af bij het Smedinghuis en toen zei ik tegen Henk: "Nou, wij hoeven niet terug te komen. Wij zijn er klaar mee." Dat was mijn indruk, ik dacht: "Oh, dit heb ik verpest."