De eerste boerderijen zijn uitgegeven in januari '48. Toen hebben we ook al geprobeerd een boerderij te krijgen, maar toen waren we er niet bij, want er waren 700 pioniers en er waren maar 70 of 80 boerderijen. Dus lang niet genoeg voor iedereen. Daar leg je je de eerste keer ook gewoon bij neer. Anderen hadden een beetje meer geluk gehad. Het jaar erop werden er geen boerderijen uitgegeven, want er waren geen materialen. Toen in januari '50 werden die uitgegeven. Toen is het een beetje raar gegaan.
Begin januari kwam er een persoon. Ik heb zijn naam nooit genoemd en dat doe ik nu ook niet. Hij kwam bij ons en hij had met die uitgifte te maken. Hij was nog niet getrouwd toen en hij lag ook in het kamp. En hij kwam 's avonds een kop koffie drinken. Op een avond tegen die uitgifte kwam hij bij ons en hij zegt:
"Ik wil je even feliciteren met een boerderij, want je hebt een boerderij."
Ik zeg: "Ja, maar ik heb nog geen bericht." "Nee," zegt hij, "die zullen morgenvroeg wel komen. Maar je hebt een boerderij." Nou, ik blij. Ik had een boerderij. Ik werkte toen bij Schuringa aan de Leemringweg. 's Morgens naar Schuringa. Die man wist zeker ook meer dan ik dacht, want hij stond 's morgens achter het huis en ik stapte van de fiets af en hij loopt op me af en hij zegt: "Wel gefeliciteerd met je boerderij." Ik zeg: "Maar ik heb nog geen bericht." "Dat maakt niks uit, je hebt een boerderij."
Toen om een uur of negen belde mijn vrouw. Ze zegt:
"Bleker heeft een boerderij en die heeft een boerderij en bericht. Wij hebben geen bericht."
Toen zegt Schuringa: "Dat kan niet, je bent er bij." Hij had een motor en hij zegt: "Ik ga er heen en ik ga de lijsten halen." Hoekstra drukte toen de lijsten. Hij naar Emmeloord en hij kwam terug. "Nee," zegt hij, "je staat er niet op. Je hebt geen boerderij, ik snap het niet." Nou ja, toen was het twaalf uur, ik zeg: "Ik heb ook geen zin meer om te werken. Het lukt niet." Hij zegt: "Ga maar naar huis toe."
Toen ging ik naar huis en was ik om een uur of één thuis. Wat gegeten en zo, ik zeg: "Nou, we kunnen naar Groningen bellen dat we geen boerderij hebben." Toen liep ik vanuit de Rietstraat aan die kant van het tegelpad en daar komt van die kant die persoon, de man van de avond daarvoor. Die ziet mij en komt de straat over en zegt:
"Sutman, Sutman, wat ben ik toch vervelend geweest, wat spijt me dat, wat spijt me dat."
Ik zeg: "Ja, dat kan je wel spijten, maar het is niet anders." [...] Ik heb hem er nooit op aangekeken. Ik heb ook nooit tegen een mens gezegd wie dat was, wie dat tegen mij gezegd heeft. Ik vind het beroerd voor zo'n man. Maar toen ik van de boerderij afging, heb ik het nog wel tegen de rentmeester gezegd: "Zo en zo is het gegaan." Hij zegt: "Dan heeft die ambtenaar toch wel zijn mond voorbijgepraat." Ik zeg: "Dat kan wel wezen, maar ik zeg niet wie het is." Nee, dat hoefde ook niet. Ik zeg het nu ook niet. Altijd even vriendelijk, altijd een praatje. maar in het begin heb ik weleens het gevoel gekregen, dat het hem hoog zat.
Het jaar erop [...] was tussen kerst en nieuwjaar Rudi, de broer van mijn vrouw, bij ons. En die zegt: "Hoe zit dat nou met de boerderijen?" Ik zeg: "Ik heb nog niks gehoord." Anderen kregen nog bericht, die moesten ondertekenen voor de financiën of dat moest gebeuren. Moest je weer naar het oude land toe. En toen op 9 januari kwam er toch bericht dat we een boerderij hadden.
Het is dat jaar daarvoor misschien wel zo geweest, dat er een Groninger te veel op de lijst heeft gestaan, of misschien een katholiek te veel, want toen werd alles precies verdeeld. Die lijsten gaan dan eerst naar Den Haag, daar moest het goedgekeurd worden. Het kan zijn dat ze me daar eraf gevoerd hebben en een ander erop gezet hebben.