Ik was vroeger voorzitter van de jonge boerenbond. We organiseerden natuurlijk ook altijd leerzame tochten en ik was secretaris van de vereniging van oud-leerlingen van de landbouwschool. We zijn naar de Wieringermeer geweest voor een excursie om te kijken, hoe het daar was. Ik denk dat dat in '38 of '39 was. Toen zag ik die mooie, grote boerderijen en toen dacht ik:
"Jongen, als je daar zo'n boerderij kon krijgen, was je de koning te rijk."
Maar hoe daar te komen, dat wist ik niet. En toen kwam bij de boerenbond en bij het bestuur van de ABTB [Aartsdiocesane R.K. Boeren- en Tuindersbond, red.] een spreker en dat was ir. Evers, directeur van de landbouwschool in Raalte. Die heeft die avond gesproken en daar mochten de jongere boeren ook komen met de oudere boeren. En toen het afgelopen was, bleef het bestuur van de jonge boerenbond en de ABTB nog even zitten om met elkaar te praten en ir. Evers ook.
Een oom van mij was secretaris van de boerenbond en die zegt op een gegeven moment zo tegen ir. Evers:
"Waar moeten straks al die jonge boeren heen die hier zijn? Daar is geen toekomst voor."
Zegt ir. Evers:
"Naar de Noordoostpolder. Daar kunnen ze heen."
Toen het later een beetje rustig was, ging ik naar meneer Evers. Ik zeg:
"Meneer Evers, hoe kan ik in de Noordoostpolder komen?"
Hij zegt: "Heb je daar belang bij?" Ik zeg: "Ik wel. Ik wil er graag heen." Hij zegt:
"Geef me je adres maar, dan zorg ik er voor, dat het in Zwolle komt en dan krijgt u vanzelf bericht."
Ik heb mijn adres gegeven en toen kwamen een poosje later formulieren van de Directie van de Wieringermeer uit Zwolle, waarop ik allemaal vragen moest beantwoorden. Maar toen zegt mijn vader: "Nee jongen, ik kan je niet missen." Mijn broer was zeven jaar jonger dan ik en ik was toen nog maar 26 in dat jaar '40 en mijn broer was maar 18, 19. Die was net uit de oorlog gekomen, hij was drie maanden in dienst en toen was de oorlog over.
"Maar ik kan je niet missen, jij bent de oudste en jij moet hier blijven."
Maar toen kwam de secretaris van de bond voor de bestelling van kunstmest en zo. Ik was op het land, maar mijn vader was thuis. Die kon niets meer, die was astmatisch. Ik moest al het werk doen. Ik had de hele boerderij in de hand. Mijn broer was nog jong en mijn vader kon het niet. Toen zei hij tegen die secretaris, dat ik dat wou, dat ik die plannen had. Hij zei:
"Je moet hem laten gaan. Dat is zijn toekomst. En als hij aan het bouwen is en het niet redt daar, komt hij vanzelf weer terug."
Toen 's avonds zei mijn vader:
"Vul die formulieren maar in. De secretaris heeft gezegd, dat dat goed voor je was."