Ik kwam in kamp Nagele terecht. Dat was hartstikke leuk in het kamp. Het is net alsof je soldaat wordt. Dat is ook kampleven. Je moet een beetje voor jezelf zorgen. Venhuizen was daar kampbeheerder. Dat was op en top. Als je overwerk had - en het maakte niet uit of je om zes of negen uur kwam - dan was er perfect warm eten. Ja, hij had het gigantisch goed voor elkaar. Hij had daar ook een hele goede kok. Reitsma of zoiets, die naam ben ik kwijt. Maar hij had het gigantisch voor elkaar.
Ik kwam daar bij landbouwkundig opzichter Prins aan de Domineesweg, ongeveer daar bij die afslag rechtdoor naar Urk en rechts de Domineesweg op. Ik heb daar gewoon in de cultuur gewerkt. Het eerste werk was bergbermen afgraven en op het erf wat opknappen. En dan in het voorjaar moest je met de hand de bieten opeen zetten, wieden en zo. Dat was geen vreemd vak voor mij, want ik had dat van kinds af aan gedaan. In het voorjaar, zo gauw als het gras kwam, hooien, hooi laden op die ouderwetse platte wagens en dan met trekkers voor. Er waren niet veel paarden meer. Je was die spierarbeid gewend. In de zomer ook. We stonden op combine en dan was je zakken aan het opbinden. Die werden dan opgeladen.
Die opzichter kreeg in de gaten dat ik heel handig was. De wagens kwamen aan daar waar je nu de snelweg afkomt en waar nu een parkeerplaatsje is voor de carpool. De zakken stonden wel allemaal recht en hadden daar de ‘meneer Prummelknoop’ – touw in de ronde draaien en dan een slagje en geen knoop erop, dat was een slag en dan zat die zak dicht. Dat had meneer Prummel uitgevonden. Dat was ‘allerverschrikkelst’ handig om los te doen, dat was rik, los en dan leegstorten in het schip. Een schip van ongeveer tachtig ton. Ik heb er een met tachtig ton op één dag volgegooid. Ja, het was toen wel negen uur ’s avonds, maar hij was wel vol. Ja, mooie dingen. In het kamp was ook warm water om te douchen, bij Venhuizen. Het was niet dat de douches leeg waren, nee, dat was echt, formidabel.