Op een gegeven moment is een initiatief genomen om te komen tot een woningbouwvereniging. Dit is genomen door de vakbonden, dus de lokale afdelingen van de voorlopers van de FNV en het CNV. En waarom? In de Noordoostpolder is op een gegeven moment de taakoverdracht van een Rijksdienst (de Directie van de Wieringermeer) naar de gemeente gekomen. Daar zat ook een openbaar lichaam en dat bouwde niet. Bij de gemeentewording werd de gemeente Noordoostpolder ineens voor het voldongen feit geplaatst dat ofwel zijzelf, ofwel een woningbouwvereniging zou moeten gaan bouwen, omdat de Rijksdienst ophield. Dat betekent dat in de Noordoostpolder een gat van ongeveer twee jaar is gevallen waarin niet werd gebouwd. Dat dreigde hier ook te gaan gebeuren.
Toen hebben de vakbonden het initiatief genomen en gezegd:
“Er moet iets komen dat dit op kan vangen.”
Dat zou dus een woningbouwvereniging moeten zijn. Toen ben ik onder anderen benaderd om te proberen daar vorm en inhoud aan te geven. En dat wilde ik wel. Ik werkte inmiddels bij de Nationale Woningraad, een landelijke organisatie van woningcorporaties. We zijn dus met een paar mensen bij elkaar gaan zitten, hebben een voorlopig bestuur gevormd en zijn begonnen.
Ik werd voorzitter van dat groepje. Gert Renes werd penningmeester. Hij was bankdirecteur van de AMRO-bank. Lenie de Visser, de fractievoorzitter van de PvdA van de Adviesraad van het openbaar lichaam 'Zuidelijke IJsselmeerpolders', zat er ook bij. Wij hebben dus de kar getrokken. Op een gegeven moment is er een algemeen bestuur gekomen waarin een aantal vertegenwoordigers van de vakbonden zaten. We waren met een man of zeven, acht, dat weet ik niet meer precies.
We zijn begonnen met een aanvraag voor Toelating bij de Rijksoverheid. Dat heeft op weerstand gestuit binnen het openbaar lichaam, want die zagen dat komen en zeiden:
“Als zij gaan bouwen, kunnen wij niet bouwen.”
[...] Het was vooral een ambtenaar van het openbaar lichaam, Piet Jellema. Hij was hoofd van zeg maar Publieke Werken. Hij wilde graag gaan bouwen. Hij zag ons als concurrent komen en wilde dat tegenhouden. [...]
Van de Rijksdienst hebben we toen alle medewerking gekregen. Als je een woningbouwvereniging met statuten wilde oprichten, moest je daar leges voor betalen. Dat was geloof ik tweehonderd gulden. De Rijksdienst heeft dat voor ons betaald. Dat was geen punt. De Rijksdienst en Otto hebben altijd meegewerkt. En het openbaar lichaam heeft zich in feite ook niet verzet, alleen Piet Jellema dacht op een gegeven moment eventjes:
“Gut, daar gaat een mooi stuk worst aan mijn neus voorbij.”