Verder hadden wij nog een aantal kleine natuurterreintjes, die vanuit het Hulkesteinse Bos werden beheerd. Het gaat om het Gruttoveld, het Gorzenveld en het Winkelse Zand. Het Winkelse Zand was een groot depot, een gebied dat voor de biologische landbouw werd uitgegeven. Van dat gronddepot hebben wij een plattegrondje gekregen. Daar moest wat van gemaakt worden. We hebben er een waterpartij aangelegd en een oeverzwaluwwand. Er werden bosschages aangelegd. Er was toen al een omschakeling gaande: niet langer gaf de echte ontwerper alles aan, maar je kreeg als beheerder zijnde ook al meer zelf de kaders. Er werd nog wel gezegd: "Daar moet een oeverzwaluwwand komen," maar voor de rest gingen wij onze eigen gang. Tussen aanhalingstekens, want er was wel een chef die over de schouder meekeek. Het moet wel een beetje rationeel blijven.
En op die manier konden we er daar toch iets leuks van maken, qua diversiteit past het in de biologische landbouw. Een hele hoop insecten die plaaginsecten bestrijden in de biologische landbouw en vogels die plaaginsecten bestrijden vonden daar dan hun leefgebied. We hebben bijvoorbeeld knotwilgen geplant in de hoop dat daar dan in de toekomst uiltjes zouden gaan zitten, die daar tot broeden konden komen, of torenvalken die muizen weg konden pakken. Het doel was dus dat het de biologische landbouw kon versterken.
En dan hadden we nog een stukje Gruttoveld in beheer, dat was een overblijfsel van wat vroeger de Ganzegouw is geweest. De Ganzegouw is een heel groot graslandgebied, dat daar door de Rijksdienst was neergelegd als een natuurreservaat. Alleen is - dat was begin jaren tachtig meen ik - een groot deel van dat gebied opgeheven. Dat is eigenlijk de nek omgedraaid door de badkuipdiscussie in het Oostvaardersplassen. In de jaren tachtig moest door de Oostvaardersplassen een spoorlijn worden getrokken. Die zou er recht doorheen komen. De natuurliefhebbers zijn er terecht tegen in het geweer gekomen; dat kun je niet maken, dat die trein er dwars doorheen gaat.
Toen is het badkuiptracé - zo werd dat indertijd genoemd - gemaakt zodat het spoor er met een boog omheen kon. Dat is dus de badkuip. De Oostvaardersplassen zouden een kleine 1.000 hectare groter worden. De natuur had zoveel procent, de landbouw had zoveel procent, bewoning had zoveel procent. Dan zou men meer procenten natuur krijgen. De landbouwlobby binnen de Rijksdienst was vrij sterk. Die zei: "Dat kan niet," dus elders moest natuur opgeofferd worden voor de Oostvaardersplassen. Dat was dus in de Ganzengouw. Van dat hele grote gebied van 800 tot 1.000 hectare is nog maar 40 hectare over gebleven als weidevogelgebied. Ja, voor weidevogels is dat eigenlijk te klein, te weinig. Goed, 40 hectare is nog best een gebied, maar tegenwoordig vindt men dat een weidevogelgebied eigenlijk minimaal een paar honderd hectare moet zijn. Zo zie je maar weer dat inzichten veranderen.