Het Hulkesteinse Bos kent heel veel variatie aan bodem; er zit zand in en er zit klei in. Daar werd best wel gebruik van gemaakt. Zo werd er naaldhout aangeplant. Naaldhout op klei, dat wil niet; de bomen zijn gevoelig voor wortelrot en die sterven voortijdig af. Maar vooral langs de dijken - en dat was ook in het Hulkesteinse Bos het geval - heb je best wel zandopduikingen liggen. Daarvan werd geprofiteerd om daar eiken te planten, en ook sparren.
Eén van de heel leuke dingen is dat we langs de Wielseweg een laan van moeraseiken gepoot hebben. Dat is een hele mooie eikensoort, met heel mooi fijn blad. In de herfst kleuren ze prachtig mooi rood. Alleen op kleigronden doen ze het absoluut niet, daar willen ze niet goed wortelen. Als ze zo’n jaar of 30 oud zijn en er komt een beetje wind, dan vallen ze om. Dan heb je last van windworp, zoals ze dat zo mooi zeggen. Doordat er in het Hulkesteinse Bos vrij veel zand in de bodem zat wilde de landschapsarchitect het toch proberen, en ze staan er nog steeds hartstikke mooi bij heb ik me laten vertellen.
Het Horsterwold is veel grootschaliger. Als je langs het Randmeer vanaf het Hulkesteinse Bos naar Zeewolde toe gaat, kom je eigenlijk dezelfde grondsoorten tegen. Maar ga je dieper het Horsterwold in, naar de Stille Kern, dan kom je echt op kleibodems te zitten. Dat zijn heel rijke bodems, waarvan in het verleden is gezegd dat het zonde is dat er op zulke rijke bodem geplant wordt, want ja, je kon er heel goed agrarisch gebied van maken, werd er toen gezegd. Maar voor de natuur en de bosontwikkeling is dit een geweldig experiment natuurlijk. Waar mocht in Nederland bos groeien? Op armeluisgrond die voor de landbouw niet geschikt was. Maar als je kwalitatief goede bossen met een hoge dynamiek erin wilt, dan moet je het ook op rijkere gronden kunnen laten groeien en dat zie je heel goed in het Horsterwold.