Ik was vijf-en-een-half toen ik hier kwam. We kwamen uit de kop van Noord-Holland, nou, daar hadden we net zo veel ruimte als hier in Nagele, dat was ook een polder. Je komt hier als kwajochie. Je springt over slootjes. Ik heb een jeugd gehad – en ik heb het al veel vaker gezegd - om nooit te vergeten. Want alles mocht. [...] Je kon gewoon alles: je kon bijna niks kapot maken, want er was niks om kapot te maken. Je had die behoefte ook niet. Je kon echt alles doen wat je wilde. Of je nou je fietsje pakte en je ging over een stukje grasland lopen crossen, of je ging een hut bouwen in het bos. Je ging schaatsen, je ging voetballen, je ging zwemmen, je ging een boekje lezen. De Zeeschelp hadden we toen ook! Ik heb ooit nog een keer een tuba gehad van meneer Lokhorst, want ik had twee vriendjes, dat waren hele kleine kereltjes, die hadden een pistonnetje. [...] Dat is een héél klein trompetje, dat paste bij die mannetjes. Omdat ik wat groter was kreeg ik een tuba. Ik heb dus een jeugd gehad zoals je het eigenlijk zou willen hebben.
Bron: Batavialand te Lelystad, Audiovisueel Archief, Interview met Tinus Klasens, 16 juli 2007.