Ik moet nog even schetsen: de post Bescherming Bevolking. De meerderheid van de Adviesraad zei daarvan:
“Nee, dat moet eraf, daar zijn we het helemaal niet mee eens.”
Otto zei:
“Goed, de wet voorziet erin. Het is een verplichte uitgave. Maar als de gemeenteraad besluit om dat niet op te nemen, dan doen Gedeputeerde Staten dat. We hebben geen Gedeputeerde Staten, maar eigenlijk toch wel want dat is de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Dan moet hij het er maar weer op zetten.”
Van Duin zou gezegd hebben:
“Ben je helemaal mal, die lariekoek, het komt er toch op, ik beslis afwijkend.”
Heeft Otto niet gedaan.
Wat gebeurde er: hij kreeg van De Gaay Fortman op zijn lazer in het Torentje. De grote De Gaay Fortman zat hoog, en wij zaten op een bank wat lager. Hij zei heel keurig:
“Meneer de landdrost, ik kan u niets maken.”
Kijk, dat is nu het verschil tussen de minister van Verkeer en Waterstaat en de Rijksdienst. De directeur had dan moeten zeggen: “Meneer de minister, we gaan het zo doen.” De Gaay Fortman zei heel duidelijk:
“Ik kan u niets maken. U bent de bestuurder. Maar wilt u wel nog even netjes vastleggen in een brief aan mij hoe u denkt te werken?”
Die brief hebben we ook gemaakt en daar stond in feite in:
“Als ik als burgemeester een uitspraak van de Adviesraad in strijd met de wet zou achten, zou ik dat niet doen. Maar dit is niet in strijd met de wet.”
Die brief is in kopie voorgelegd aan de Adviesraad, nadat hij was verzonden. Toen zei de Adviesraad – dat kan ik me goed herinneren: “Keurig, meneer de landdrost.” En dat was tekenend voor Otto. Hij zei:
“Zo doe ik dat, en ik moet die mensen opleiden tot gemeenteraad straks. Zo moeten ze kunnen werken.”