Lubbertje, de vader van Frans, was een vooraanstaande en ondernemende persoonlijkheid op Urk. Een man met visie en bevlogenheid. Hij kwam als 12-jarige aan boord van de botter van zijn vader, stelde zijn ervaringen op schrift (Herinneringen uit mijn leven en Zee op!) en had volgens de overlevering weliswaar niet zo’n goed gevoel voor humor, maar wel een goed gevoel voor rechtschapenheid. Magda:
“Hij was fel tegenstander van alcohol en actief lid van de Vereniging voor Drankbestrijding. De naam van zijn botter ‘Niets zonder Gods zegen’ (UK 202) toonde zijn sterke verbondenheid met het geloof. Bovendien was hij altijd in touw voor de samenleving. Deze waarden en normen bracht hij vol overgave over op zijn negen kinderen, samen met zijn vrouw Marretje. En daarmee ook op mijn vader.”
Alle jongens werden visser, maar Frans niet. Hij ging wel eens mee met zijn oudere broers, maar doordat hij steevast zeeziek werd, besloot hij de metaal- en machinebouw in te gaan. Op de vraag of dat dan wel geaccepteerd werd door zijn vader, antwoordt hij schalks: “Ik was het lievelingetje, ik kon kiezen wat ik wou!” Blijkbaar kruipt het bloed waar het niet gaan kan, want een aantal jaar later kocht hij toch een kotter om mee te gaan vissen. De normen en waarden aan boord werden gehandhaafd: alcohol was uit den boze. Toch heeft hij ook enige zelfspot: “Roken kon ik helaas niet verbieden, want dan had ik geen personeel.”
Op de vraag wat de invloed van de inpoldering van Flevoland op zijn leven is geweest, moet Frans lang nadenken. Hij kan zich er eigenlijk weinig van herinneren. De veranderende omgeving en verbeterde infrastructuur, het lijkt hem nauwelijks opgevallen. Magda slaat de spijker op zijn kop:
“Voor veel mensen is Urk eigenlijk altijd een eiland gebleven. Ook voor mijn vader. Bovendien zijn Urkers heel ambivalent: enerzijds zijn ze traditioneel, anderzijds zijn ze nieuwsgierig en innovatief. De inpoldering bood dus ook weer nieuwe kansen.”
In de jaren die volgden was Frans doordeweeks op zee en in het weekend bij zijn groeiende gezin. Magda vertelt:
“Dat was niet altijd makkelijk, maar het was gewoon zo. We zijn ook nooit meegeweest, vijf dagen op zee, dat vonden we te lang. Op vrijdagavond of zaterdagochtend kwam mijn vader weer aan in de haven en moest er van alles geregeld worden, zoals het inslaan van grote hoeveelheden scheepsproviand voor de week erop.”
Er werd thuis veel gelezen en naar muziek geluisterd en het hele gezin heeft een groot gevoel voor taal. Op zondag gingen alle Kramertjes zoals gebruikelijk twee keer naar de kerk. Bijbellezen en gebed hadden een grote plaats in het gezinsleven.
“Eigenlijk kun je de principes, waarden en normen die mijn grootvader vertegenwoordigde zo overschrijven op die van mijn vader. Allebei vaardig met de pen, zeer geestdriftig, activistisch en met een sterke zendingsdrang. Je kunt zeggen dat bij ons de lat moreel erg hoog lag.”
Met de jaren kwam ook de genade, de mildheid. De slechte gezondheid van Geertje, de vrouw van Frans, zorgde ervoor dat hij vaker aan de wal was en door het gebrek aan opvolging voor het bedrijf, moest hij zijn derde en laatste moderne kotter 'Johannes Post' (UK 57) halverwege de tachtiger jaren verkopen. Daarna kon hij thuis spreekwoordelijk alle zeilen bijzetten.
Alle generaties hebben volgens Frans hun unieke waarde:
“Je moet alles zien in de context van de tijd. Vroeger was niet alles beter, want je kunt toen en nu niet met elkaar vergelijken. We zijn allemaal kinderen van onze tijd.”
Dit verhaal is geschreven in het kader van Erfgoed pop-up's van de provincie Flevoland. Onderdeel van het programma Het Verhaal van Flevoland. Tekst en beeld: Marleen Hallie // ErfgoedinZicht.