Mijn vader kreeg bij de eerste verpachting in de Noordoostpolder een boerderij toegewezen. Om de ontginning in de polder door te laten gaan, heeft de Directie van de Wieringermeer geprobeerd zo snel mogelijk boerderijen uit te geven. Arbeiders die na de razzia’s in de Noordoostpolder gebleven waren, kregen op een gegeven moment pioniersrechten toegekend. En daar zaten mijn vader en mijn oudste broer ook bij. Mijn vader had geen diploma’s en werd begeleid door een zekere Egas, een landbouwkundig opzichter. Hij heeft toen ook nog een landbouwcursus gevolgd, zodat hij voor wat betreft het landbouwonderwijs aan de eisen kon voldoen. Hij heeft zich ingeschreven en vanwege zijn pioniersrechten en zijn ervaring in de opbouw van zo’n polder, kon hij een boerderij pachten. Misschien speelde bij de selectie ook wel mee dat zijn zoons ook landbouwonderwijs volgden. Hij heeft een bedrijfje gepacht van achttien à twintig hectare. Hij was zelfstandig boer!
Uiteraard moest mijn vader ook aan bepaalde financiële eisen voldoen. Ons gezin had geen geld. Je moest een bedrijfskapitaal hebben van achthonderd tot duizend gulden per hectare, waarvan je 250 gulden zelf moest ophoesten. Een paar middenstanders uit Vollenhove, bij wie we klant waren, waaronder een slager en een kruidenier, stonden borg voor ons gezin. Ook kreeg hij hulp van een of ander fonds met een kerkelijke achtergrond. En zo kon hij aan de financiële eisen voldoen en zo is hij gestart.
Koos, mijn oudste broer, en ik konden op het bedrijf meewerken. Mijn oudste broer zat toen in Nederlands-Indië. Zo zijn we van start gegaan. Mijn vader had ruim twaalf jaar hoofdzakelijk als ploegbaas bij de Directie van de Wieringermeer gewerkt en nu moest het bedrijfje gestart worden. Hij kocht een paard op de Zuid-Hollandse eilanden. Dat werd afgeleverd in Rotterdam, daar op de trein gezet en kwam in Zwolle aan. Toen moest mijn vader dat paard nog van Zwolle naar Marknesse halen. Hij ging met de bus naar Zwolle. Hij pakte het paard bij de teugels en dacht:
"Ik ga er opzitten, dan hoef ik niet te lopen."
Hij ging op een bermpaaltje staan om zo op dat paard te springen. Het paard schrok, mijn vader viel en brak zijn been. Dus dat was een hele zware start. Mijn broer en ik zijn toen op het land aan het werk gegaan en mijn vader halverwege die zomer.
Er was toen nog geen boerderij, maar zo’n houten barak. We zijn eerst in het kamp in Marknesse gebleven, totdat er een landarbeiderswoning beschikbaar kwam. Hij heeft nog tot ongeveer 1956 geduurd voordat er een permanent boerderijtje stond. De hele eerste verpachting bestond uit ontginningsboerderijen en Belgische loodsen met Oostenrijkse woningen en landarbeiderswoningen.