Wij worden [in Suriname] niet met open armen ontvangen. Nee, men zegt altijd: “Ja, toen het slecht was, zijn jullie weggegaan, dus jullie hebben geen recht van praten!” Men ziet ons als het ware als verraders, zou je kunnen zeggen. Maar ik zeg altijd:
“Moet je eens horen. Ik ben in 1966 hier gekomen voordat er sprake was van onafhankelijkheid. Ik ben niet weggegaan omdat Suriname onafhankelijk werd. Ik ben weggegaan omdat mijn man hier kwam studeren. Dus jullie kunnen mij niet als een verrader zien!”
Maar ze staan ook niet te springen om je ontvangen.
Wat men wel wil ontvangen, zijn de euro’s als je daar komt om ze te besteden. Verder ziet men ons liever gaan dan komen. Dat vind ik wel erg, maar ja, ik heb me er al bij neergelegd en denk bij mezelf:
“Jullie bekijken het maar! Ik kom daar niet meer wonen. Van mij zullen geen last hebben!”
Ik kom voor vakantie en familie en voor de rest ben ik weer weg. Zo zit het! Het klinkt misschien een beetje hard, maar zo is het!