Het vlees kwam vroeger uit Amsterdam of je ging zelf naar het slachthuis, in Zwolle of Kampen was dat toen. Dan gingen we een heel schaap of kalf delen met zijn drieën of vieren. Kampen was eigenlijk de bekendste. Kip gingen ze halen bij een boer in Nagele. Ze mochten bij hem slachten. Hij gooide ze in een machine en dan kwamen ze er kaal uit! Ik heb nog meegemaakt, dat ik bij die boer ging slapen.
Een jaar of twintig later ben ik er nog geweest met mijn kinderen. “Hier hebben we altijd aardappelen gehaald!” Die man was een beetje doof. Ik kom binnen en hij kijkt me heel raar aan – ik zal het nooit vergeten – en ging weer terug naar binnen. Toen kwam zijn vrouw en die begon ook te kijken: “Mag ik u wat vragen?” Ik zeg:
“Ik ben de zoon van de man die jullie kenden. Dat ben ik! Ik ben de zoon van Doufikar. Mijn vader is overleden.”
“Oh, dat wist ik niet.” Die vrouw ging terug, huilend. We deden heel vaak bij hen boodschappen…. Die oude man was bevriend met mijn vader. Ik heb daar [vaak] van twee tot vijf op een bank geslapen. Hij was gewoon bezig met die man, dit halen, dat halen, tomaten plukken, uien plukken, hij kreeg altijd alles vers van die man. En kip en eieren halen bij die man. Elke vrijdag gingen we naar hem toe.
De boeren verkochten gewoon van de boerderij. Alleen mijn vader was gewoon echt bekend bij hem. Hij kwam echt vaak bij die man. Elke vrijdag gingen we naar hem toe, want dat was de mooiste dag. “Hé, we gaan naar de boer toe!” Je kreeg snoepjes.
“Appeltjes mag je zelf plukken. Ga maar uit de boom halen! Als je naar boven naar kunt, mag je vijf appeltjes eten!”
Zo’n man was dat, echt! Ik moet je eerlijk zeggen: ik heb een mooie tijd gehad in Nederland. Wat er nu komt, is gewoon mooi meegenomen. De tijd die ik meegemaakt heb in Nederland, zal ik nooit vergeten! Problemen waren er niet.