We zijn in 1972 naar Nederland gekomen. Daar heb ik op kamers gewoond in de Grote Wittenburgerstraat in Amsterdam. Mijn man kwam eerst. Hij wilde een boerderij opzetten in Suriname, maar de bureaucratie in Suriname... Je betaalt je rot aan steekpenningen en dan komt er niets van. Toen zei hij:
“Weet je wat?! Dan gaan we naar Nederland!”
Hij kwam in januari 1972.
Hij zei: “Ik laat jullie over zes maanden overkomen.” Ik zeg:
“Luister, zes maanden?! Dat is snel, want je moet een huis vinden, je moet werk vinden, je moet van alles.”
Ik zeg:
“Maar ik geef je een jaar! Je hebt een jaar om ons over te laten komen. Als het januari 1973 is en we zitten nog in Suriname, dan weet ik, dat ik geen man heb en je hebt ook geen vrouw in Suriname!”
Ik zeg:
“Want ik zie het met mensen die hun man naar Nederland komen en die vrouwen blijven achter in Suriname. Die mannen vergeten dat ze een vrouw en kinderen hebben in Suriname. En dan zie je die kinderen, die lopen haveloos net als zwervers.”
Ik zeg: “Dat gaat mij niet overkomen! Je hebt een jaar!” Wij zijn in oktober 1972 naar Nederland gekomen.