Ik zie een gezinnetje van een vrouw, een alleenstaande moeder, met drie kinderen die het toch behoorlijk moeilijk had om rond te komen, want mijn vader was hier drieduizend kilometer verderop. Wij hadden de hele maand niet genoeg in huis om eten en drinken te kunnen kopen. Dat was wel zwaar. En de laatste vier jaar van het leven van mijn moeder waren best zwaar, want zij was heel ziek. Mijn moeder was hartpatiënte. Dus dat was ziekenhuis in, ziekenhuis uit. Op mijn twaalfde kwam zij te overlijden en toen was het ook klaar met mijn jeugd.
Van de ene op de andere dag werd ik vader en moeder van – in ieder geval – mijn broertje, want we werden door mijn vader naar een kostschool gebracht. En een kostschool in Marokko heeft een heel andere lading dan hier in Nederland. Het is daar absoluut niet negatief, het is juist meer positief, want als je naar een kostschool dan kun je het betalen enzovoort. Maar voor ons was het niets. Het gezinnetje wat wij gewend waren, was in één keer afgelopen en spelen of voetballen was er niet meer bij. ’s Zondags, als de andere kinderen aan het voetballen waren, stond ik de kleren van mij en mijn broertje met de hand te wassen. Dat was niet leuk, maar het heeft gelukkig ook maar twee jaar geduurd.