De economie van Schokland was rond 1800 bijna helemaal afhankelijk van visvangst. Eén slecht vangstjaar was genoeg om vele Schokkers tot de bedelstaf te veroordelen. Bovendien leidden stormrampen tot grote materiële schade. Die schade kon alleen worden hersteld als overheden, rijke particulieren of liefdadige instellingen financieel bijsprongen. Ook tijdens strenge winters was hulp van buiten het eiland noodzakelijk.
In 1838 nam de gouverneur van Overijssel het initiatief om twee weverijen op Schokland te stichten waar katoenen weefsels (calicots) konden worden geproduceerd. Op die manier zouden armlastige Schokkers in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. De gebroeders Salomonson, textielfabrikanten te Almelo, zouden de weverijen exploiteren. Het initiatief was echter geen succes, mede doordat in 1855 de marktprijzen voor calicots instortten. In 1858 sloten de weverijen hun deuren.