Toen wij in Lemmer woonden, hadden wij een gebouw, eigenlijk met een zijvleugel. Het hoofdgebouw was twee of één verdieping zeg maar, en daar boven waren de kantoren van de Zuiderzeewerken. En daar hadden wij ook een slaapkamer. Dus wij kwamen daar wel veel boven. Maar dan keken wij over de polder en dan konden we tot aan Kuinre toe zien, omdat die watertoren daar natuurlijk bovenuit stak. En er was verder niks in de polder. Het waren allemaal plassen en slikvelden zeg maar. Dus wij hadden helemaal een vrij uitzicht over de hele polder. En kaal, want er stond niks, helemaal niks. Ja, er groeiden wat zeeasters en uiteraard werd er riet gezaaid. Dus toen werd het al heel gauw een beetje aan de groene kant. Maar verder, ja wij hebben de hele polder dus meegemaakt, van niks tot wat het nu is.
Toen we er kwamen lagen er plassen water. Want met dat zeepverhaal ook, toen is mijn vader er ook met die visserman op laarzen heengegaan, want je zakte ook nog behoorlijk in de grond weg. Het was allemaal dras. En dat was 1941.