We kwamen in Kuinre terecht en Kuinre, dat was echt een boerendorp. De boerderijen stonden aan de hoofdstraat van Kuinre. De mest enzovoort, die liep door de goten in de straat. Als ik op het dijkje stond bij Kuinre en de polder in keek, dan zag ik kamp Kuinre, waar wij dus ook woonden. En voor de rest was er gewoon niks. In de verte zag ik wat contouren van de Kuindervaart die een beetje tot aan de Hopweg liep, maar voor de rest was het kaal. Er was uiteraard geen beplanting. Er waren veel plassen.
Wat mij nog bijgebleven is: toen ik in Kuinre kwam, kwam ik voor een versperring terecht. Er was een versperring die bemand was door de Binnenlandse Strijdkrachten. De Directie van de Wieringermeer had uitgevonden (de Directie van de Wieringermeer is het orgaan dat de polder in cultuur heeft gebracht), die had bedacht dat NSB’ers die opgepakt waren, dat waren goedkope arbeidskrachten. Bovendien moesten ze ergens ondergebracht worden. Dus in verschillende kampen in de polder, onder andere kamp Zuidvaart, maar ook in kamp Luttelgeest, waren NSB’ers gehuisvest en ze moesten dus ook werken in de polder. Ze waren dus vrij, ze konden het kamp uitlopen, er stond geen versperring om de kampen, maar er was controle bij de toegang tot de Noordoostpolder en met name in Kuinre. Dat heb ik gezien, maar dat zal in Blokzijl en Vollenhove ook zo zijn geweest. Men had dus een bewaking staan.