Wij wisten allemaal dat er onderduikers in de polder zaten. In de kampen had je de arbeiders. Die hadden dan officieel gesolliciteerd en die stonden ook op de loonlijsten. Maar naast ons zat een afdeling van de ondergrondse. Die jongens werkten op DK2 [Districtskantoor 2 van de Directie van de Wieringermeer, red.] en woonden niet in het kamp. Die zaten in een gezinsbarak naast ons. Hun huis werd Huize Horra genoemd. Het is wel eens geweest dat ik in hun kamer moest slapen, dat die jongens bij ons thuis moesten slapen. Dan was er ergens onraad of iets dergelijks en dan sliep ik op de kribben bij hun. Dat slaapt best hoor. Harde stromatrassen, heerlijk! Uit voorzorg eigenlijk, want daar waren de mensen van de ondergrondse gehuisvest.
Het was eigenlijk allemaal verzet. Dat is eigenlijk ook de hele oorzaak geweest van de razzia. Rauter heeft oogluikend toegelaten dat die onderduikers in de polder konden gaan werken, want hij dacht: die polder, dat is voedselvoorziening voor Duitsland. Laat die mensen hier maar blijven. Dus die jongens werden hier eigenlijk niet lastiggevallen. Maar, voor onze dienst was het ook niet zo prettig, want die jongens solliciteerden wel en kwamen dan in de polder te werken, maar die jongens waren geen boeren. Het waren onderwijzers, advocaten, kunstenaars; jongens die nog nooit een schop in de handen hadden gehad. En dan moesten ze greppelen en zwaar grondwerk verrichten.
En het was zo: je kreeg bij het greppelen per meter betaald, dus de landarbeiders verdienden meer dan de andere jongens. En als die jongens niet voldoende meters maakten, hadden ze een probleem met de ploegbaas. Want die gaf hun te verstaan: als je niet beter presteert, word je ontslagen. Dan ga je naar Duitsland. Dus die jongens deden alles.