Riet had een functie, dat ging met diepe wortels de grond in en haalde het water eruit. En als in de winter het riet afgestorven was, dan bleef dat luchtpijpje als het ware een beetje in de blubber staan. Dus dan kon de lucht de grond in hè, dan kon er leven in de grond komen. Maar dat riet was hinderlijk en dan gingen we met branders, met, achteraf gezien echt levensgevaarlijke branders, het veld in. En dan was het aansteken met een beetje petroleum in een vaatje op je rug. En op de goeie kant van de wind ging je riet branden. Als je het goed deed en de wind was goed dan hoefde je het maar op een paar plekken aan te steken en dan was het ene zee van lage vlammen. En alles werd verbrand en steeg de lucht in. Totdat het op een gegeven moment in Amsterdam op het wasgoed terecht kwam. En toen werd er natuurlijk direct aan de bel getrokken.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview met de heer Johannes Olieman door Carine Nieuwenhuis, 21 maart 2011.