In ’59 gingen we dus naar Oostelijk Flevoland. De ontginning begon toen pas. Er was al een beetje ontgonnen en er werd ook wel een beetje bos aangelegd, maar daar hebben wij dus alle greppels getrokken. Ik weet nog goed dat we precies één kavel deden per dag. Maar de greppels in de Noordoostpolder lagen om de acht meter, maar hier lagen ze al om de twaalf meter. En dan konden we precies een kavel doen, want hier waren de kavels groter. Daar waren de kavels achthonderd bij driehonderd, maar hier waren ze al vierhonderd bij duizend.
Nou, het landschap was eigenlijk precies hetzelfde. Het was eerst allemaal riet, want dat was allemaal ingezaaid. Het riet werd ingezaaid met het vliegtuig. Dus zodra het water weg was en de grond droog viel, kwam het riet al op. Dat was het eerste gewas eigenlijk. En dat was een heel goed voorgewas voor het koolzaad en alles.
Greppelgrond lag zo een paar jaar en dan werd het gedraineerd. En dan moesten al die greppels weer dicht. Dus dan werd het land pas vlak gemaakt. Dan kwam de bulldozer er aan te pas. Die schoof al die greppels weer dicht en het land werd helemaal vlak gemaakt. De slootkant en de tochtgrond werden uitgeschoven. En dan bleef die grond nog een jaar bij de Rijksdienst en dan werd het voor pacht uitgegeven. Dan kwamen de boeren er pas aan te pas.