Inmiddels was bij de Directie een huurwoning aangevraagd. Maar de heer Keuris, die het huisvestingsbeleid uitvoerde, vond dat er al genoeg handelaren in de Polder woonden en was niet van plan ons een woning te verschaffen. Toen zei mijn vader hem dat niet hij (de heer Keuris) verantwoordelijk was voor onze boterham. Zolang er geen grondwetswijziging kwam, die hem verbood handel in de Polder te drijven, zou hij dat ook doen, desnoods in een woonark of vanuit Vollenhove. Toen vertelde de heer Keuris hem dat er woningen te koop kwamen aan in de Hoefbladstraat. Vader had hier wel oren naar, maar moeder dacht "dan gaan wij nooit meer terug". Dus kocht de firma het huis aan de Hoefbladstraat. Nummer 17 was een pracht van een huis, met witte muren en voor en achter een balkon, twee verdiepingen en een vliering, drie slaapkamers en een heuse douchecel. Er zat echter maar een wasbak in met één koudwaterkraan. In september 1953 zijn wij hier ingetrokken.
Bron: Ingezonden verhaal van Kees Bolle. Eerder gepubliceerd in: Gerrit van Hezel en Aaldert Pol, De Flevolandse Geschiedenis in meer dan 110 verhalen (Amsterdam 2005).