De volgende dag overal water en vliegtuigen, die parachutes uitgooiden en helikopters, die je nog nooit had gezien. We werden door soldaten afgevoerd naar de vluchthaven in Zijpe en in Rijnaken met hospitaalbedden werden we naar Rotterdam gevaren, waar we ’s nachts aankwamen. Een hele rij auto’s stond klaar om ons naar de Ahoy-hallen te vervoeren, waar we ons verbaasden dat de heren een sigaar en de vrouwen en kinderen zomaar een chocoladereep kregen. Toen de Ahoy-hallen vol zaten, werden we naar het gebouw ‘Irene’ in Schiedam vervoerd, en toen dat ook vol zat zijn de anderen met daaronder ook de andere familieleden naar de Jaarbeurs in Utrecht gebracht. Het kostte nogal wat moeite om elkaar later terug te vinden.
Nu waren we evacués; eerst tot Pasen in Schiedam en later in een directiekeet van vier bij vier meter op een Amersfoorts landgoed. Hier kreeg mijn vader bericht van de N.V. in Goes om eens te komen praten. In Goes vroeg de firma hem of hij geen zin had om als hun vertegenwoordiger naar de Noordoostpolder te verhuizen waar veel Walcherse boeren, bijna allen klant, waren gehuisvest. Er moest een ander en vertrouwd iemand naar de Polder en hem kenden ze inmiddels al enkele jaren. Ze wisten natuurlijk ook dat zijn boomgaard voor de tweede keer was vernield. Bovendien werd Schouwen-Duiveland na de ramp verkaveld en enkele jaren zou er dus niet geplant kunnen worden. Mijn vader zag dit wel zitten, maar mijn moeder voelde er niet zoveel voor, zover van de familie vandaan … Maar vanwege de praktische kant, plus, denk ik, de overredingskracht van mijn vader werd het de ‘Noordoost’. Vader kreeg een 350cc Royal Enfield motor en ging direct van start. Iedere maandagmorgen vertrok hij met een leren jas aan en zijn pet op met een koffertje naar het kamp Schokland en ‘s zaterdagsmiddags was hij weer in de keet in Amersfoort.