Na de oorlog waren natuurlijk alle bomen dood door het zoute water. Vader plantte opnieuw in. Maar omdat er ondertussen toch brood op de plank moest, er waren inmiddels twee kinderen, werkte hij overal als los werkman. Nadat hij voor de tweede maal bomen had gekocht bij een boomkwekerij en zaadhandel in Goes werd hij een beetje freelance vertegenwoordiger. En ‘s winters na het snoeien fietste hij naar St. Philipsland om bij kleine boertjes (spercie-)bonen teeltcontracten af te sluiten en donderdags naar de beurs in Zierikzee (de stad) om er pootaardappelen en zaaigoed te verkopen. Ook hadden wij aan huis een zaaddepot. Aan de achterdeur zat een stalen plaat van die firma geschroefd met daarop een prachtige gekleurde Zuidbevelandse boerin met een grote mand met allemaal prachtige groenten erin.
Bron: Ingezonden verhaal van Kees Bolle. Het is eerder gepubliceerd in: Gerrit van Hezel en Aaldert Pol, De Flevolandse Geschiedenis in meer dan 110 verhalen (Amsterdam 2005).