Op een gegeven moment in november ’44, het was ’s morgens pas laat licht... Mijn vader was ’s morgens uit bed gekomen en ging buiten kijken. Of hij nou de konijnen ging voeren of de kippen, afijn, hij ging buiten kijken. Toen kwam er ineens een Duitse soldaat om de hoek, hier van die dijk af, naar beneden. En die sprak mijn vader aan. Mijn vader wist niet wat ie zag, dat was zo’n vent in uniform die zei:
"Je moet je klaarmaken, want over een half uur moet je gereed staan. Je moet met die razzia mee."
Met die oppakkerij. Hij kwam binnen, beetje lijkwit, en zegt:
"Ja, nou moet ik over een half uur klaar staan, maar wat moet ik doen hè?"
Hij wou zich ook niet zomaar overgeven. Wij hadden dus dat huis met dakpannen en dat liep schuin af. Daar stonden van die schotten voor en daar zat allemaal spul achter wat m’n moeder niet gebruikte. Ouwe troep. Toen heeft hij één van die schotten weggehaald, heeft hij daar een matras neergelegd en is hij achter die schotten gaan liggen en daar heeft hij een week gelegen.
Dat verveelde natuurlijk al gauw, dus na een week kon hij het niet meer volhouden. De razzia was nog niet over, maar het werd toch wat minder fanatiek. Toen heeft hij het gewaagd om eruit te komen, achter dat schot vandaan, en toen heeft hij een papier op zijn slaapkamerdeur geplakt met de naam van één of andere vreselijke ziekte. Ik weet niet meer wat voor ziekte. Hij dacht:
"Als ze nou komen om mij op te halen, dan durven ze niet verder hè."
Ik weet niet meer wat voor ziekte het was, maar het was wel iets waar je aan doodging. Toen is hij dus in de slaapkamer gegaan. Daar was in elk geval wat leefruimte, en is hij ook gebleven. En ze zijn nooit meer bij ons geweest, die hele periode niet.
Maar wat wij wél zagen, waren al die mensen die ze uit die kampen haalden, en dat er geschoten werd. Dat werd allemaal verzameld bij Vollenhove, die scholen zaten vol. Van lieverlee werd iedereen afgevoerd naar Meppel enzo, en daar werden die jongens op transport gezet naar Duitsland en onderweg ontsnapten er nog wat, die uiteindelijk dan weer terug kwamen.
Wij waren natuurlijk als kind allemaal bang. Maar we hadden achteraf gezien veel geluk gehad. Later heb ik als kind heel veel oorlogsboeken gelezen. Ook van Nederlandse mensen die in het westen woonden met Hongerwinter enzovoort.