We hebben nog een keer, Kubbe, Jaap van de waterleiding, Jelle Pasterkamp van de Zuiderzeewerken en ik, op een avond iets uitgehaald. Ik had de blauwe verf en Jelle Pasterkamp had de rode verf. De witte verf zat al op de hoeken van de muren en op de lantaarnpalen [voor de verduistering, red.]. Eén deed dan de bovenste rood en de ander deed eronder blauw. ’s Ochtends was heel Urk rood-wit-blauw. Dat is toen snel weer overgeverfd. Ze hebben nooit ontdekt wie het gedaan heeft. We waren zo link!
Toen we het gedaan hadden, zijn we nog even in het café van August Kauer geweest. Daar waren die Duitsers aan het feestvieren. Dus wij erin. Ik zei: laten we ons nou even laten zien, dat wij het niet gedaan hebben. We waren daar ’s avonds mee begonnen natuurlijk. August had hier een cafeetje, al van ver voor de oorlog. Dat café zat onderaan het hoogje bij de Bethelkerk, richting de haven. Hij was Duitser, dus moest later ook in dienst. Hij sprak Hollands. Zijn vrouw heette Ida, ze hadden geen kinderen. Na de oorlog is hij nog wel een paar keer op Urk geweest. In dat café zaten ’s avonds Duitsers te drinken en te zingen. Und wir fahren gegen England. Dan gingen we naar binnen en dan kletsten we wat met die Duitsers. Dan kochten we een glaasje bier of een glaasje wijn bij August.