In 1944 zat ik ’s zaterdags in mijn eentje op de dijk. We hadden ’s ochtends een bak stenen gelost. We haalden de dikke takken uit de zinkstukken aan de binnenkant van de dijk, want dat was toch drooggevallen. Dat moest toch opgeruimd en dat stookten we in huis. Maar ja, er waren al zoveel Urkers geweest en op de drie kilometer hadden wij die bak stenen gelost. Ik dacht: "Ik fiets even naar de zeven toe," want daar had je nog dè zinkstukken liggen natuurlijk, daar was nog niets uit. En daar haalde je dan die dikste takken uit.
En ik ben daar mee doende en ik dacht: "Verroest, wat is dat nou?" Daar kwam zo’n Constellation [het was een B-17 'Flying Fortress', red.] zachtjes over de dijk heen en die gooide witte pluimpjes uit. Ik stond te kijken en toen zag ik dat daar ook kerels onderaan hingen. Er sprongen er vijf uit dat vliegtuig. Dat vliegtuig werd toen aan de grond gezet, want dat kon niet verder. Maar toen kwam die ene, Peter Miskinis, in het riet terecht en ik gebaarde naar hem dat hij zich weg moest houden in dat hoge riet. En dat is nou het wonder, hè, als een mens vrij mag blijven!
Toen kwam de 'Idonia' ook aan de dijk, dat was een Urker boot met Duitsers, die patrouilleboot was bij schepen. Er liepen drie piloten in de polder en eentje zat bij ons. Die was verkeerd terechtgekomen, op zijn buik, en die jongen voelde zich zó beroerd. En die Duitser zei dat het er vijf moesten zijn. Ik zei:
"Hoe kom je daar nou bij, je ziet toch dat het er vier zijn. Er lopen er drie in de polder én hier zit er één."
En hij accepteert het óók nog! Hij had zelf ook gezien dat er vijf uitgesprongen waren.
Toen alles weg was bond ik m’n bosje hout op de fiets en toen riep ik hem. Hij zat een meter of tien uit de dijk in dat riet. Toen ben ik naar hem toegelopen, maar ik kende geen Engels. Hij gaf mij zijn boekje en daarin zag ik dat hij Peter heette en uit Amerika kwam. Ik dacht: "Wat moet ik nou toch tegen hem zeggen?" En toen dacht ik aan een muziekstuk uit die tijd: ‘Tonight’. Vannacht. Dus ik zei tegen hem: "Tonight." "Yes, yes," zei hij! Hij verstond me. En dat hij dan bij "hello" komen kon. Dat was oké.
Ik ben toen lopend die vier kilometer weer naar Urk gegaan, want dan had je vier van die houtbossen achterop je fiets. Het was zaterdag en ik had tegen mijn vrouw gezegd dat ik meteen wat hout mee zou nemen. Dan kon je weer even lekker stoken en koken. Dus ik naar mijn neef Roelof, want ik wist dat die in de rommelderaaie zat [gerommel ofwel: het verzet, red.]. Ik zei:
"Neef, hoor eens. Er zit er één precies op de zeven kilometer. Precies, hoor! Ik heb een stok in de dijk gezet. Die moet vannacht opgehaald worden."
"Ja, is goed, neef."
Later is die Peter als doofstomme bakkersknecht in Zaandam geweest. Ik kreeg een foto van hem bij de bevrijding, maar die ben ik kwijtgeraakt. Op die foto stonden allemaal Zaandammers om hem heen.
Ik woonde bij mijn schoonmoeder in die tijd. Bij de oude school. En op een zondagochtend ging ik zo de Torenstraat door naar de Hervormde kerk. Lub Hoekman liep achter mij en zei:
"Niet omkijken hoor, maar je moet de groeten hebben van Peter."
Ben ik zo stom dat ik zeg: "Waar zit ie dan?" Hij zegt: "Dat weet ik niet." Ik vond het toch fijn dat ik hoorde dat hij er nog was en dat het goed gegaan was. Die Peter had mij gezien toen ik daar langsliep en toen had hij tegen Lub gebaard dat hij mij kende. Dat was toch mooi.