Ik heb wel eens een aangespoelde vlieger aan de dijk gevonden. Op een dag, ’s ochtends, keek ik op de 1500 bij het eerste hek, waar we zijn moesten. Ik zei:
"Nou jongens, hier ligt er één hoor, in de glooiing."
Die dag spoelden er zeven aan. Dat vliegtuig was in zuidwest neergestort. Als we zo’n vlieger vonden werd dat gemeld aan de Duitsers en de gemeente moest ze ophalen.
Ik heb wel even bij hem gestaan, hoor, we zijn direct gaan kijken. Dan waarschuwden ze eerst Roelof Tiede Oost, en die ging dan heen en pakte zijn papieren en dan keek hij of er belangrijke papieren bij waren. Zijn naamboekje stopte hij weer tussen zijn kleding in. Ik zie Roelof nog zo zitten. Die leefde dan helemaal op. Dan had ie van die lange handschoenen aan en dan kon hij er niet goed bij en dan gooide hij die handschoenen uit. Die vliegers waren zo verrot als een mispel, maar dan zei hij:
"Nou kan ik me weer beter redden."
Als er nou belangrijke dingen waren zoals gegevens over hun vlucht, zorgde Roelof dat die bij Hendrik van Piet kwamen. Die stopte het weg bij hem op de zolder, om het achter te houden voor de Duitsers.