Ik ging met Kubbe, Hessel Hoefnagel, een rondje doen. Ik was nog niet getrouwd. En daar zo ineens bij een NSB’er voor de deur hoor ik een grote spiegelruit rinkelen. Dat dééd Kubbe. Hij had een halve klinker bij zich en er zaten Duitsers daar in huis. Die zaten zeker wat te drinken en eten en zo. Ik zou wegrennen, maar hij zei: "Blijf staan, wie eruit komt is voor mij," en hij trok een pistool tevoorschijn. We stonden in het donker tegen de muur, tegenover dat huis. En hij zei: blijf maar staan, hoor. Niks loos. Die Duitsers kwamen natuurlijk uit het licht. Ze tuurden wel zo door de deur, maar ze kwamen niet buiten! Hij had ze vast neergeschoten, die was echt nergens bang voor. Kubbe zat in de ondergrondse. Later is Kubbe door de SS doodgeschoten bij Ermelo in de buurt.
Ja, je wist wie er wel en niet bij de NSB zat. Ze hadden ook wel eens vergadering in dat witte huisje achter het kerkhof. NSB’ers werden gepest, hè. Ze hadden zelf ook zo’n houding van: "Nu zijn wij de baas." Het waren de misdeelde kinderen. Maar iedereen was voor de oorlog misdeeld: ‘hooi op en koe dood’.