Het eten was erg weinig, hoor, maar kijk: wij hadden vis. Ze begonnen in 1942 al met tarwe in de polder en dan ging je aan het stelen, hè. Dan ging je zelf dorsen. Ik weet nog, Sjoerd Groothuis, Jan Peereboom en ik stalen zaterdagsmiddags koolzaad. Dat werd uitgeperst en dan kon je een visje bakken. En daar kon je jus van maken. Dat was olie! Ik zei: "Er komen twee marechaussees aan, hoor. Meteen aan het werk gaan, jongens!" We waren al aan het dorsen. Dus wij gingen door met die bossen rechtop zetten enzo. Zwaaien naar ze en zij zwaaiden terug. Maar we waren aan het stelen! Toen waren er ook al vluchtelingen in de polder, onderduikers. Maar ze zwaaiden naar ons en ze gingen door. Ik zei: "Daar zijn we weer mooi vanaf gekomen. Die tarwe dorsten we ook. Dan hadden we een zeil bij ons en dan met stokken slaan, op de ouderwetse manier."
Omdat wij bij Daalder werkten, kregen we één keer per jaar een telerspremie, omdat we dijkonderhoud onder ons beheer hadden. Dan kregen we een zak of tien aardappels en zoveel kilo per persoon per gezin tarwe. Daar liet je dan meel van malen. Telerspremie. Dat hadden wij bóvenop onze bonnen.
We moesten toen een keer die telerspremie ophalen. En ik zei: nou, er staan mooie zakken aardappels op het land, ik zal er snel een zak van meenemen. Maar het waren allemaal van die krieltjes. Dus ik zei tegen Meindert van Jan de slager: hoor eens, ik heb een zak krieltjes staan, want dat is niks om te schellen. Hij zei: ik zal hem wel ophalen, want die had een keet op Top en een paar varkentjes. Toen kreeg ik toch nog een pakje shag van Meindert.
De winkel van mijn vader verkocht tijdens de oorlog op de bonnen. Schoenenbonnen, klompenbonnen, kaas, suiker, brood. Als je nou in 1943 of 1944 een sneetje brood had en je trok dat heel zachtjes uit elkaar, dan zat het na tien centimeter nog aan elkaar met draden en dan nog verder en dan knapte het. Dat brood werd van van alles gemaakt, van alle rotzooi. Daar zat zelfs vismeel in. Het smaakte niet lekker, maar je moest toch eten natuurlijk. De surrogaatthee waren tabletjes. Koffie was surrogaat. Gemalen tarwe en dan gebrand.
Maar we hadden een geluk aan de vis. Snoekbaars, paling… daar had je voordeel van, hoor. Ik kwam eens het hoogje op bij Jelle de Slager en daar komt politie Kok aan. "Wat heb je daar??" Ik zei: "Ik heb een zootje oal (paling) gekocht." Hij zei: "Hoor eens, ze staan voor het raam te kijken wat ik doe, dus laat even zien." Dus ik deed demonstratief dat zakje open en gaf met mijn vingers aan hoe groot die vis was. Want die andere politieagenten konden zo vanuit het politiebureau zien wat hij deed en hij moest controleren op ondermaatse vis.