Eerst ben ik een jaar slager geweest bij slager Bos. En ik had al bij mijn vader gewerkt, aan het onderhoud van de havens. Het vak van slager stond mij niet aan, omdat je met de dood aan het vechten was. Je vlees, zwarte kantjes, je had geen diepvriezen, geen goed verpakkingsmateriaal om de bacteriën te keren. Dus dan moest je de zwarte kantjes bijsnijden en zelf het verkleurde vlees opeten en al die dingen. Ach, we hebben het overleefd.
Later heb ik nog een jaar bij slager Willem Blom gewerkt. Ik weet nog, op een Pinkstervrijdag hadden we een koe geslacht en veertien strengen karbonade hangen. En toen werd het zó warm. De broei sloeg in die veertien strengen karbonade. Toen hebben we de hele nacht dat vlees proberen te redden met weer even bijsnijden, maar er was niks aan te doen. Die zijn zo, psss, weggegooid. Willem heeft toen later nog geprobeerd om een paar strengetjes karbonade te krijgen in Kampen ofzo. Want met de feestdagen gingen die jongens dan met elkaar koken en bakken, weet je wel. En dan had je niks.