Je had de ‘zegentijd’, dat was ook een mooie tijd. Ik kom niet uit een vissersfamilie, maar mijn vader was wél zegenaar. Dat is maar één seizoen in het jaar en niet zo lang. Dan kwam die haring hier kuit schieten. Dan kwam ik uit school en dan zei mijn moeder:
"Ga gauw even naar het Top, want je vader is aan het zegenen, even een stuk of tien haringen voor bij de rijst."
Want ja, wij hadden een winkel en daar moest mijn moeder dan zelf voor zorgen. En dan haalde ik dus even snel van het Top een stuk of tien haringen.
Een ‘zegen’ is in zekere zin wal-visserij. Je kon aan het water zien waar die haringen aan het kuit schieten waren, dan zat er schuim op het water. Met een roeiboot werd het net uitgeroeid. Dan stond je met twee man met touwen en dan schoot je daar je zegen omheen. Met twee ploegen haalde je het net de wal op en dan werd die haring in karren naar de haven vervoerd. Dat is een staande wal-visserij, ‘zegenen’.