Het was pikdonker. Met mist en zo was het verschrikkelijk als je daar moest zoeken. Dat was in deze polder [Oostelijk Flevoland, red.] ook zo. Als je ’s nachts naar een patiënt moest, dan was het echt de zoveelste weg rechts en de zoveelste boerderij links. Dan hadden ze het licht aangedaan op jouw verzoek en dan zag je heel in de verte een lichtje. Daar moest je dan zijn. In de beginperiode was het zoeken van boerderijen een totale ramp; we hadden geen GPS, we hadden ook geen mobiele telefoon, we hadden helemaal niets.
Als ik ’s nachts dienst had in deze polder, dan noteerde ik het telefoonnummer van de boer waar we naar toe moesten. Vaak was het voor een bevalling. Met mist was het echt een ramp om er te komen. Als je eindelijk bij de boer was, dan bleef je er gewoon slapen. Bij bevallingen bleef ik altijd slapen. Ik zei:
”Zet maar een bed klaar en ik slaap wel.”
Dat betekende dat mijn vrouw alleen thuis was. Als er dan nog een ander spoedgeval kwam, moest zij dat oplossen, want ja, ik was ergens diep in de polder met een bevalling bezig. Dus toen heeft ze wel mensen ongezien naar het ziekenhuis gestuurd. Nu is dat heel normaal, maar vroeger werden ze in zo’n ziekenhuis een beetje pissig: “Ja, heeft de dokter er niet naar gekeken?”
“Ja, die zit ergens helemaal op de – zeg maar - Pijlstaartweg en is met een bevalling bezig.”
[Patiënten] konden mij wel bellen, want de meeste boeren hadden telefoon. Maar ik kon natuurlijk niet weg.