Toen wij daar net kwamen wonen, was de Marderhoek een soort acht. Wij woonden in één krul en de andere krul kwam er later bij. Dat waren twee hofjes. Zo noemde je dat dan. Heel snel werden om de Marderhoek heen soortgelijke straten gebouwd. [...]
Eén of twee jaar later werden de woningen verbeterd, want het waren prachtige woningen, maar er zaten behoorlijk wat mankementen aan. De opzet van het huis was met heel veel hout en veel glas. Wij hadden een huis op het zuiden, met een glazen wand op het zuiden. Ten eerste was het in de zomer niet te harden daarbinnen. Het was één sauna. En in de winter was het haast niet warm te stoken. Het was ook allemaal enkel glas, nog geen dubbel glas natuurlijk. Dat zijn dingen die vrij snel verbeterd zijn. De voorpui is toen verkleind. Verder kregen we scheuren in het plafond. De overkapping was te groot. Er had een soort steunmuur tussen gemoeten.
Wij hadden ook een vaste trap in de kamer. Dat was een metalen trap en die was verankerd aan de spouwmuur, dus die huizen waren vreselijk gehorig. Als de buren de trap op gingen, zat jij bijkans te schudden in je stoel. 's Nachts kon je bijvoorbeeld de WC twee huizen verder horen doortrekken. Dat was gewoon niet leuk. Maar op een gegeven moment raak je er aan gewend.