Wij knikkerden heel veel. Knikkeren en zo veel mogelijk winnen natuurlijk. Winnen en verliezen. Nu knikkeren ze met een kuiltje, maar wij knikkerden gewoon tegen elkaar. Dat was een heel ander soort knikkeren. En touwtje springen deden we veel. En elastieken: tussen twee paaltjes. En tollen.
Iedere winter was er wel sneeuw en dan maakte je enorme grote iglo's en sneeuwhutten en dat soort dingen, gewoon op straat, op de stoep. Het middenstuk van ons hofje, dat lag wat lager en dat werd wel eens onder water gezet met tuinslangen en dan kon je daar glijden en schaatsen, wat krabbelen. Het was natuurlijk niet groot, echt schaatsen kon je niet, maar wel hele grote glijbanen maken. [...] Bij het onder water zetten, zetten ze 's avonds gewoon de brandspuit er op en dat deed dan een aantal mensen: één van de leerkrachten meestal met een aantal ouders. De volgende dag kwam je dan op school en dan kon je met z'n allen schaatsen.
Dat soort dingen mocht gewoon sowieso altijd. Ik denk ook omdat het een kleine gemeenschap was. Omdat je het zelf moest maken, werd er veel georganiseerd. Je had natuurlijk geen ijsbaan. En er was geen speeltuin, dus als je iets wilde doen, dan moest je het zelf doen. Er werden ook wel dingen georganiseerd in de polder, bijvoorbeeld een speurtocht, met een stuk water met bijvoorbeeld een touwbrug. Dat soort dingen. En dat maakten ze dan zelf. En hutten bouwen, daar werd niets voor georganiseerd, dat moest je echt zelf doen. Dat kwam gewoon op.
En vliegerwedstrijden. Er is natuurlijk niets mooier in een lege polder dan een vliegerwedstrijd organiseren. Mijn broers hebben hele mooie vliegers gemaakt. Zo'n vliegerwedstrijd werd dan georganiseerd op een heel groot veld. Allemaal zelfgemaakte vliegers. Het mochten geen gekochte vliegers zijn. Dat soort dingen. En zelf zeepkisten maken. En dan ging je daar mee racen. Je moest heel veel zelf maken.