Er ging ook wel naar de zwarte handel. Daar kan ik je een staaltje van vertellen. Ik ben werd opgeleid tot dorsmachinist. Ik moest dorsen bij opzichter Löhr aan de Uiterdijkenweg. Hij zei tegen me:
"Het is prachtig mooie dag. Vanavond, als je gedorst hebt, zet je er wat minder op dan je gedorst hebt."
Ik wist wel wat de bedoeling was, maar waar het naar toeging, dan kon me niets schelen, het was voor het goede doel: voor de Nederlandse bevolking. En ik dorste die dag – ik weet het nog precies – twaalfhonderd mud, dat was heel veel, want het was een prachtig mooie dag. Ik dacht:
"Ik zet er wel honderd minder op, ik zet er wel elfhonderd op."
Ik zeg tegen Löhr: "Daar ligt de dorsbrief." "Dat heb je goed gedaan!’
Maar die honderd mud, ik weet niet waar die gebleven is, maar ik weet wel dat er gedeelte ervan naar Amsterdam is gegaan en dat ging met de Lemsterboot en dat kwam in Amsterdam terecht. Maar een gedeelte bleef onder de eigen bevolking in de regio. Dat was een goede bestemming, maar daar is misschien wel wat geld aan verdiend, dat weet ik niet, misschien ook niet, maar in ieder geval: de Nederlanders hebben het opgegeten! Dat onttrok je dan.