Er was wel politie, rijkspolitie, geen gemeentepolitie of zo met die witte auto’s. Die reden echt in die donkerblauwe busjes en die hielden een beetje de boel in de gaten. Maar dat waren gewoon kennissen op zich, want ze vonden het wel belangrijk dat ze wat contact hadden met ons, zodat wij ook een beetje in de polder keken naar voornamelijk stropers en zo.
Ja, er kwam veel wild voor natuurlijk. Hazen en fazanten, enorm. Voornamelijk hazen en fazanten. Reeën zag je toen nog niet zo veel. En vossen had je toen ook nog niet. Dus de natuur moest daar nog helemaal zijn intrek nemen. Hazen en fazanten zaten er van het begin af aan. Dus als we ’s avonds over de weg reden, dan viel het niet mee om zonder een haas dood te rijden terug te komen. Ondanks dat de auto’s helemaal niet hard gingen. Want een Fiatje 500 of 600, die ging niet zo hard, laat ik maar zeggen. Geen 120 in ieder geval, want dan moest je plankgas geven. Maar het waren van die smalle weggetjes.
Ja, dan namen we weleens zo’n dode haas mee natuurlijk. Dat mocht niet natuurlijk. We aten we die op. Maar dan had je Bloem, dat was de jachtopzichter in Swifterbant. En die reed dan op zijn brommer, die reed zonder licht hè. Die hield de boel in de gaten. Ja, je mocht niets meenemen, je moest ze laten liggen. En dan, ja dan ging hij er mee aan de haal waarschijnlijk. Dus dat was een mooie, ik vond dat een mooie tijd ja. Ja, bijzonder.