Dokter Jansen deed alles op de motor. Ik weet nog een keer dat ik er met mijn broertje naar toe moest. Ik had een nagel van mijn vinger af. En ik ben met mijn broertje er naar toe gelopen. Dokter Jansen woonde toen in een van de winkeltjes bij de Rietstraat dacht ik, waar later Bekius de melkboer woonde. Dacht ik, want we zijn er zo naar toe gelopen. We woonden toen nog in de Zeeasterstraat. En we zijn zo achterlangs gelopen. En toen we terugkwamen in 1948 was dokter Jansen er nog, op de motor. En toen woonde hij later ook aan de Espelerlaan.
Volgens mij was (in de Rietstraat) Dijkstra, de elektriciteitshandel, op een hoek. En Bekius de melkhandel en Roorda de groenteboer. En daar zat boven, dat weet ik nog goed, een soort telefonie-aansluiting. Daar zaten dames en die verzorgden de contacten. Maar wat er beneden zat? Misschien kapper Held. En hij speelde ook op het orgel in de kerk.
[Voor amandelen knippen moest je] naar Vollenhove, naar het ziekenhuis. Tenminste, dat weet ik van mijn zusjes. Eigenlijk [besefte je niet dat je in een nieuw gebied woonde], je wist niet beter, je vond dat gewoon, want je had geen andere maatstok zal ik maar zeggen.
[De werkkampen] waren eigenlijk gewoon houten loodsen en daar sliepen de mannen door de week in. En ze hadden gezamenlijk een soort eetkamer, een kantine. Maar ze aten ook met een stuk of zes tegelijk, dat ze eten uit de keuken haalden, in een gamel. Maar waar ze sliepen weet ik niet. Ik kan me nog wel herinneren dat ik een keer met mijn vader in de oorlog bij de Espelervaart het pontje over gegaan ben naar het kamp. Dat we een soort suikerbietenstroop haalden uit het kamp, dat werd daar gekookt. Dat kan ik me nog wel herinneren.