Nou, de eerste jaren was het gewoon lekker buiten spelen. En ik kan me nog goed herinneren dat het een keertje heel hard geregend had. Aan de overkant van ons huis was allemaal zand en daar stond allemaal water op. En daar speelden we heerlijk in het water.
Er waren geen bomen: alleen riet en zand. En op zondag gingen mijn broer en ik met die kiepkarretjes spelen die de polder inreden. Er waren van die smalle rails en dat werd gebruikt om aarde mee te halen. Ik weet het niet precies. Overdag mochten we daar natuurlijk niet bij komen maar in het weekend, op zondag, dan werd er niet gewerkt. Dan gingen we er wel eens stiekem heen, mijn broer en ik. Achter ons huis gingen die de polder in, achter de Zeeasterstraat.
De eerste tijd dat we er woonden, tot en met 1945, toen was er verder niets. Maar later, achter de Espelerlaan, was een heel groot sportveld, een voetbalveld. En daar hadden we altijd Koninginnedagvieringen, het was ook het feestterrein. We moesten eerst met de scholen een aubade doen voor de landdrost op het Harmen Visserplein. En dan zei hij altijd: ‘Als de koningin dit gehoord zou hebben, zou ze het prachtig hebben gevonden’. Er stond een soort verenigingsgebouw en daar hadden we ook gymnastiek. En er stond in het verlengde van de Espelervaart een heel groot gebouw. Dat heette DK 6. En dan haaks daarop stond het kantoor van de Rijksdienst en dan stond er nog een kleiner kantoor waar de Landdrost en de politie en zo in zaten. Allemaal houten kantoren.