Ze moesten heel zwaar leven. Ze moesten om half acht op het werk wezen. Opstaan, naar het waslokaal even afspoelen, hun brood klaarmaken en voor de hele dag hun brood in een trommeltje meenemen. Ze kregen wel drinken, maar verder moesten ze zich redden. De een had misschien wel genoeg, maar m’n man was een flinke eter. Die kwam thuis ja, op het Friese platteland had je geen gebrek aan eten. Je had melk en je had van alles en dus dan had hij weer niet genoeg en dan stuurde zijn moeder weer wat op.
Op een keer stuurde ze weer roggebrood en het was ook wel wat lang onderweg en toen kwam dat aan, toen was dat wat verkruimeld en hij schreef:
"Daar kon ik niets meer mee."
Maar de soep was toch zo dun, dan deed hij daar die kruimels maar door, dan kreeg hij toch nog buikvulling, zo was het eigenlijk.