Ik zal je vertellen, wij hadden bij ons thuis een transportbedrijf en de dienst [Directie van de Wieringermeer, red.] kwam een keer bij mijn vader. Ze zeiden:
"Jullie moeten op een maandagavond naar Steenwijk gaan op het station, en dan zorgen wij ervoor dat daar mensen komen die willen werken in de Noordoostpolder."
Dus wij gingen er met de vrachtwagen heen, toen zaten er honderd man in, met koffers en tassen en klompen en laarzen. Dan werden ze er in Blokzijl uitgeladen, daar was dan een arbeiderskamp, één van de 28 overigens. Er waren 28 arbeiderskampen in de Noordoostpolder, zo zijn ze begonnen. En dan werden ze ingeschreven en dan werden ze verdeeld over de hele polder heen. Dan konden ze aan het werk de andere dag. Zo ging dat toen.
Elke maandagavond moesten wij met de vrachtwagen erheen, haalden mensen van het station en dan werden ze daar ingeschreven. En zo liep die polder vol met allerlei mensen, overal vandaan. Er waren notarissen bij, burgemeesters waren erbij, mensen die met een gitaar kwamen, met een trekharmonica, o jonge, jonge, jonge. En zo gingen ze ook naar het werk, met hun muziekinstrument. Wij moesten ze wel eens bezoeken, die mannen, we moesten wel eens naar ze toe. Dan zag je ze daar trekharmonica spelen in hun vrije tijd, dat kwartiertje dat ze dan hadden, weet je wel? Tjonge, jonge jonge, wat een tijd hè. Maar het waren bijna allemaal onderduikers natuurlijk. Allemaal onderduikers!