De winter van 1941/42 was een hele strenge winter. Ik was inmiddels bevorderd tot ploegbaas bij het uitzetten. Met Kerstmis ging je graag naar huis om Kerstmis te vieren en dat gebeurde dan ook. Dus ik dacht toen het zo streng vroor… nou, we kunnen toch niks beginnen in die Noordoostpolder hè. De grond is hard en al dergelijke dingen meer. Maar ik moest toch weer terugkomen naar Blokzijl. De mensen die met de schop werkten mochten allemaal naar huis, maar de mensen die leiding gaven moesten blijven. Ik dacht: waarom nou toch hè. Want die grond was hard.
We moesten met een paard en een wagen ijzer vervoeren de polder in. Ik heb wel verteld, de kanalen lagen er [al] en d’r waren toen toch wel een paar tochten gegraven en door die draglines waren er ook al sloten gegraven. Op die kavels kwamen greppels voor de afwatering, maar die einden moesten kunnen afwateren in de sloot en dat was een meter of tien ongeveer. Daar moesten buizen in. Dus die buizen moesten d’r ook op. Met die wagen kon je op de bevroren grond rijden dat was geen enkel probleem, dus dat ging hartstikke makkelijk toentertijd.
Ik denk er nog altijd aan. Overdag vroor het denk ik wel tussen de tien en vijftien graden en dan moest je met paard en wagen die buizen brengen richting Marknesse. Ik had van mijn hospita keurig [een] trommeltje brood meegekregen. Drinken kan in die tijd natuurlijk niet, dus ik dacht: ik zal tussen de middag mijn brood keurig opeten, maar het was hartstikke bevroren… ha ha, daar denk ik altijd nog aan terug. Zo koud als het toen was… onvoorstelbaar.